Tijdens een autorit op dodenherdenkingsdag naar mijn traumatherapeut werd ik overvallen door een immens verdriet. Ik reed op dat moment door een tunnelbak en wist niet waar dit verdriet vandaan kwam. Ik heb dit aangegeven aan mijn therapeut en onder haar begeleiding kwam ik uit in het volgende leven:
Kort voor de 2e wereldoorlog ben ik een kapitein van 35 jaar in het Engelse leger. Ik woon met mijn manschappen in een kazerne. Op een dag wordt de kazerne gebombardeerd, er is alom verwarring, angst, verdriet. Ik schrikt mezelf ook te pletter. Ik breng mijzelf en mijn manschappen in veiligheid door achter een muur te kruipen. Ik kan niets doen en hoor geschreeuw van pijn en angst. Na het bombardement zet ik mijzelf en de manschappen aan om de gewonden te helpen. Hierbij sluit ik mij emotioneel af van de emoties van de manschappen en van mijzelf, dit is te gruwelijk om te voelen. Ik moet doorgaan, ik moet bevelen geven om voor de gewonden te zorgen.
Korte tijd later moet ik in een platte schuit mijn manschappen aanvoeren om naar de oorlog aan de overkant (Europa) te gaan. Ik voel mij verantwoordelijk en schuldig dat ik mijn mannen in deze situatie breng. Aangekomen op het strand ga ik mijn mannen voor en rennen we al schietend het strand op. Het is zwaar om door het mulle zand te rennen. Om mij heen worden mijn mannen neergeschoten. Ik raak bewusteloos en kom bij in een veldhospitaal van de Duitsers, ik ben aan mijn hoofd gewond geraakt. Zodra ze zien dat ik bij kennis ben, moet ik naar een barak (vergelijkbaar met de tunnelbak waar ik doorheen reed) waar andere soldaten zijn. Ook enkele van mijn mannen, maar ook andere nationaliteiten. Op een gegeven moment word ik door Duitse soldaten opgehaald. Ik moet andere gevangen soldaten bevelen om een grote stapel lijken te begraven. Ook bij de aanblik van al die doden overvalt me een enorm groot verdriet. Ik krijg een geweer in mijn handen geduwd en moet eventuele weigeraars doodschieten. Ik roep een paar keer ‘Graven!’, maar dan kan ik het niet meer opbrengen. Ik wil geen bevelen meer geven, ik wil onder mijn mannen zijn. Ik zie verraad in hun ogen naar mij toe en verbijstering. Ik gooi mijn geweer weg en val op mijn handen en knieën. Er komen Duitse soldaten aan en die prikken met een geweer in mijn rug en bevelen mij door te gaan. Ik kan het niet meer en ik wil het niet meer. Dan schieten zij mij in de rug en ik ga dood. Daarna laten de Duitsers de gevangenen zien dat het geweer wat ik had gekregen onklaar was gemaakt en ze lachten me alsnog uit, dit zie ik na mijn sterven. Dit was een vorm van psychisch terreur.
Ik kom in een tussenbestaan waar het rustig en stil is. Na een periode zijn ook mijn overleden mannen bij mij. Ik voel schaamte voor wat ik hen heb aangedaan. Zij vertellen echter dat ze juist trots op mij zijn en het fijn vonden om mij als leider te hebben en noemen mij met respect ‘kapitein’. Ik kon ze juist motiveren om het goede te doen, vechten voor de vrede. Hun woorden geven mij rust en troost. Onze energieën vloeien samen tot een mooi blauw licht. Ook kwam ik de Duitse soldaten tegen die mij hadden neergeschoten en heb hun gevraagd waarom ze dat deden. Zij vertelden dat zij ook geen keuze hadden, anders zouden ze gefusilleerd worden. Het uitlachen was een staaltje bravoure naar andere soldaten om hun eigen angst en verdriet niet te laten zien. Ik kan ze vergeven voor hun daden, zij waren net zo goed slachtoffer van de oorlog als ik. Zij vloeien weg in geel licht en dat gele en ons blauwe licht vloeit samen tot een prachtig groen licht.
Mijn capaciteiten om een goede leider te zijn neem ik mee. Het intense verdriet (zoals ik dat tijdens die autorit voelde) wat ik van de andere heb binnen gekregen kan ik achter mij laten.